De mondiale opmars van de Apis mellifera ligustica

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
The printable version is no longer supported and may have rendering errors. Please update your browser bookmarks and please use the default browser print function instead.

Wellicht zijn er reeds eerder Apis mellifera ligustica-volken naar buiten Italië geëxporteerd, maar de echte opmars start met de Zwitserse kapitein von Baldenstein.

Vooral vanwege de (ten opzichte van de zwarte inheemse bij[1]) tamelijk afwijkende gele kleur van de ligustica, importeert hij in september 1843[2] een aantal ligustica-volken naar Zwitserland. Hij voorziet dat hij door die afwijkende kleur gemakkelijker conclusies qua afstamming / voortplanting zou kunnen trekken. Dit blijkt terecht. Zo constateert hij onder andere dat de nazaten van die ligustica zich gaandeweg steeds verder richting de inheems Zwitserse bijen ontwikkelen, terwijl de oorspronkelijke moedervolken (dus met de oorspronkelijke koninginnen) tot aan het eind geheel ligistica blijven. Hieruit concludeert hij dat de koningin alleen bij aanvang van haar leven paart.

Von Baldenstein publiceert zijn bevindingen in 1848 en 1851 in de 'Eichstätter Bienenzeitung'. Dit werd ook gelezen door Johannes Dzierzon die regelmatig in datzelfde blad publiceert. Dzierzon onderkent direct het belang van de afwijkende kleur van de ligustica voor eigen experimenten, maar reizen van Italië naar Polen betekende toentertijd 14 dagen hobbelen in de stoomtrein en dat met bijen! Dat ziet hij aanvankelijk niet zitten. Dat Dzierzon het in uiteindelijk 1853 toch doet heeft de volgende redenen:

  1. Een brand en vuilbroed hadden een deel van zijn volken verwoest, aanvulling van bijenvolken was dus hoe dan ook gewenst.
  2. Hij krijgt een aanbod om twee ligustica-volken te kopen van Madame Adele von Prollius, een imker afkomstig uit Hannover, die een Ligustica stand te Mira nabij Venetië heeft[3].
Johannes Dzierzon.

Aldus importeert Dzierzon als eerste een ligustica-volk naar boven de Alpen (i.c. naar Karlsmarkt in Silezië[4]). Het ministerie van Landbouw van Oostenrijk (dat destijds ook Noord-Italië controleerde) bemiddelt voor Dzierzon. Madame Adele von Prollius levert de bijen in Wenen af, en vandaar gaan ze in 8 dagen per trein naar Polen. Na deze lange reis blijft er van de twee volken maar één volk over. Met veel vakmanschap weet Dzierzon van dit volk te vermeerderen. In de herfst spreekt hij over 27 zuivere ligusticavolken[5].

Al doende raakt Dzierzon, naast de afwijkende kleur, ook om andere redenen zeer gecharmeerd van de ligustica:

  1. De door Dzierzon ontwikkelde kast met uitneembare raten maakte op zich meer manipulaties met bijen mogelijk; de donkere bij laat zich dat met zijn onrustige gedrag echter moeilijk aanleunen. De ligustica past beter bij zijn kasten met uitneembare raten.
  2. Door veranderingen in de landbouwmethoden veranderen de omstandigheden van het imkeren grondig: met de donkere bij ging men naar de late dracht (boekweit en heide), de landbouw gaat echter grote volken vragen op een vroege dracht. Daarvoor blijken de ligustica-volken beter geschikt.
In 1859 meldt Dzierzon zelf, dat "300 volken zijn uitgezet naar vele Duitse staten; maar ook naar Zwitserland, Frankrijk, Noorwegen, Zweden, Hongarije en zelfs Rusland en Amerika.

Dzierzon gaat vervolgens de ligustica actief verder vermeerderen en ook buiten zijn eigen bijenstand verspreiden. Hij verzend naar geheel Duitsland, Europa en vervolgens zelfs mondiaal. In 1859 spreekt hij over 300 volken, en in 1878 zijn het er "duizenden".

Zelfs zijn felste tegenstanders (zoals bijvoorbeeld Berlepsch) geven aan dat Dzierzon zijn ligustica's raszuiver heeft weten te houden en door selectie zelfs verder heeft weten te verbeteren. Deze prestatie is welhaast onbegrijpelijk, maar niets wijst er op dat Dzierzon buiten dat eerste volk ook nog in latere tijden ligustica's uit Italië heeft geïmporteerd.

Dzierzon heeft zelf aangegeven dat hij de raszuivere aanparing bevorderde door het stimuleren van de darrenteelt in de ligustica en het onderdrukken van de darrenteelt in de andere volken. Ongewenste kruisingen werden (bij het ontbreken van de gele pantserkleur) gemakkelijk herkend en uitgeschakeld.

Waarschijnlijk heeft echter ook de selectieve paringsvoorkeur binnen de ligustica-ondersoort[6], en een vorm van Reproductieve isolatie[7] een rol gespeeld.

De verspreiding van de ligustica door Dzierzon wordt enorm bevorderd door diens enorme propaganda mogelijkheid. Door zijn leerstanden en spreekbeurten bereikt Dzierzon enorm veel imkers. Hij had bovendien de wind mee, omdat juist midden 19e eeuw imkerverenigingen zich aaneensloten in nationale en zelfs internationale verbanden. Hij had ook veel tegenstanders maar discussieerde er stevig op los en zo kon het gebeuren, dat de ligustica vooral dankzij Dzierzon binnen luttele jaren de hele wereld overging.

De onvermijdelijke kruisingen met de tot op dat moment mondiaal verspreide donkere bij leverde echter vaak agressieve hybriden op. Zij zijn er de oorzaak van, dat men de ligustica zuiver wilde houden. Overal ging men er toe over de inheemse donkere bij actief te vervangen.

De meest verstrekkende verzending was waarschijnlijk die van 30 ligustica-volken (waarvan er slecht 7 de overtocht overleefden) naar New York in 1859. Deze verzending, waarvan Langstroth de oorspronkelijke initiatiefnemer was, vormde het begin van de totale omschakeling van de Amerikaanse bijenteelt naar de ligustica.

Tussen 1860 en 1870 beginnen Italiaanse imkers (zoals Lucio Paglia) met het opkopen en naar het buitenland verzenden van ligustica-koninginnen die anders na de honingoogst toch zouden worden afgezwaveld. Deze koninginnen werden verzonden in kleine vlechtwerkkastjes met enkele begeleidende werkbijen en stukjes raat met voer.

Aan het begin van de 20-ste eeuw ontstaan bij Bologna de grote koninginnentelers Enrico Tortora, Gaetano Piana, en Enrico Penna. Zij bezorgden de Italiaanse koninginnenteelt een grote roem, maar door de bij aanvang ontoereikende organisatie ging de export pas goed van start na 1920.

Ondanks het bovenstaande heeft de ligustica zich uiteindelijk toch niet in het Europa boven de Alpen kunnen handhaven. Vroeg of laat stapten de imkers er toch weer vanaf. Benoorden de Alpen kost het de ligustica’s gewoon veel moeite om van nature goed stand houden. De ligustica past gewoon niet optimaal in het betreffende ecologische systeem.

Ook in Noord-Amerika is de populariteit van de ligustica al lang over haar hoogtepunt heen. Naar aanleiding van de varroa en de killer bee verdwijnt daar stilaan de methode met pakketbijen en wordt er steeds meer weer overgegaan naar overwinterende bijen. Ook voor de ecologische omstandigheden in Noord-Amerika is de ligustica minder geschikt.

Op zijn beurt word de ligustica weer vervangen door carnica´s en andere rassen.

In de Lage landen hebben wij inmiddels een groot hybridenbestand (een bastaard) overgehouden, waarvan te hopen is dat het ligustica deel zich aan de ecologische omstandigheden zal aanpassen en uiteindelijk een verrijking zal zijn voor onze eigen inheemse bij.

De hybride is snel te herkennen aan de versmalde geelbanden op vooral het tweede en derde rugsegment.


Bronnen

Voetnoten

  1. De tamelijk zwarte Apis mellifera mellifera nigra.
  2. Thom. Conrad Baldenstein. Für Freunde der Bienen. Bündnerisches Monatsblatt, zesde jaargang, 1855, blz 6-9.
  3. Carl Th. Ernst Siebold. On a true parthenogenesis in moths and bees, a contribution to the history of reproduction in animals. London, J. Van Voorst, 1857.
  4. Silezië ligt thans voor het grootste deel in Polen, maar ten tijde van Dzierzon was het onderdeel van Duitsland
  5. Waarschijnlijk baseerde hij zich bij deze constatering vooral / alleen op de onderscheidende gele kleur van de ligustica aangezien de taxonomie van de honingbij pas later goed tot ontwikkeling is gekomen
  6. Binnen Imkerpedia onderscheiden we soorten, ondersoorten (rassen), stammen en lijnen.
  7. Zo vliegen ligusticadarren lager dan darren van andere ondersoorten