Hars: verschil tussen versies

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
k
k
 
Regel 1: Regel 1:
 
[[image:Kersenhars.JPG|left|thumb|400px|Grondstof voor propolis: hars van een kersenboom.]]
 
[[image:Kersenhars.JPG|left|thumb|400px|Grondstof voor propolis: hars van een kersenboom.]]
 
[[image:Hobingbij-met hars.jpg|right|thumb|300px|Net als [[stuifmeel]] wordt ook hars aan de [[Stuifmeelkam en stuifmeelkorfje|achterpoten]] vervoerd.]]
 
[[image:Hobingbij-met hars.jpg|right|thumb|300px|Net als [[stuifmeel]] wordt ook hars aan de [[Stuifmeelkam en stuifmeelkorfje|achterpoten]] vervoerd.]]
Voor [[onze honingbij]] is '''hars''' één van de vier belangrijkste door de [[vliegbijen|haalbijen]] uit de natuur te halen benodigde [[grondstoffen]]. Middels verschillende bewerkingen en toevoegingen maakt ze er uiteindelijk [[propolis]] van.
+
Voor [[onze honingbij]] is '''hars''' één van de vier belangrijkste door de [[haalbijen]] uit de natuur te halen benodigde [[grondstoffen]]. Middels verschillende bewerkingen en toevoegingen maakt ze er uiteindelijk [[propolis]] van.
  
 
Het was [[Huber|Francois Huber]] die ontdekte dat deze hars door de bijen wordt gewonnen vanaf bomen en andere planten.
 
Het was [[Huber|Francois Huber]] die ontdekte dat deze hars door de bijen wordt gewonnen vanaf bomen en andere planten.

Huidige versie van 12 dec 2016 om 15:40

Grondstof voor propolis: hars van een kersenboom.
Net als stuifmeel wordt ook hars aan de achterpoten vervoerd.

Voor onze honingbij is hars één van de vier belangrijkste door de haalbijen uit de natuur te halen benodigde grondstoffen. Middels verschillende bewerkingen en toevoegingen maakt ze er uiteindelijk propolis van.

Het was Francois Huber die ontdekte dat deze hars door de bijen wordt gewonnen vanaf bomen en andere planten.

Onze honingbij bevliegt vooral de kers, Spaanse aak, klimop, hazelaar, appel, populier, peer, lindeboom en kastanje[1] op hars.

Voetnoten

  1. Le Traité Rustica de l'Apiculture (meerdere auteurs). Éditions Rustica, Paris, Derde editie, augustus 2009. Het hoofdstuk van Catherine Reeb.