Historie van het bijenhouden

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
The printable version is no longer supported and may have rendering errors. Please update your browser bookmarks and please use the default browser print function instead.
eerst gevonden grottekening (1924) te Bicorp in O.Spanje (bij Valencia): Imkeres rooft bijennest in rotsholte (plm.6000 vc)

De eerste kennismaking van de mens met de bijenwereld en zijn honing is ongetwijfeld die als honingjagers. Men zocht en vond, misschien wel met behulp van het honingvogeltje, wilde bijennesten en beroofde hun van de zoete inhoud. In bepaalde delen van de wereld (bijvoorbeeld Zuid India) gaat dat nog steeds zo.

Op de bijenklos werden figuren geverfd of gesneden die de bijenklos voor onheil moesten beschermen. Hier een foto van een duitse bijenklos (oftewel klotzbeute)

Dergelijke woudimkers wisten op den duur waar volken een geschikte ruimte hadden gevonden, en kwamen er al doende achter dat bijenvolken veelal een ruimte bezetten van ongeveer 40 liter inhoud. Vanaf een bepaald moment gingen de woudimkers die ruimte ook kunstmatig in losse vervoerbare stukken boomstam maken: de bijenklossen.

Pas in 1930 is in Oost Polen de laatste woudimker (in het duist: Zeidler) er mee opgehouden.


In Egypte hield men 6000 jaar geleden bijen in keramieke buizen. Ze waren ongeveer een meter lang, hadden 25 cm doorsnee en waren aan de einden afgesloten met een keramische deksel. Één deksel voorzien van een vliegopening. Deze buizen werden horizontaal opgestapeld. Hele muurtjes ontstonden. De bijen hebben de neiging om het stuk waar nieuwe bijen worden gemaakt (het broednest) aan de voorzijde van de woning te plaatsen, daar waar het vlieggat is. De honing wordt dan achterin opgeslagen. Dus door de honing te oogsten aan de achterzijde en dan de deksletjes te verwisselen is ook een permanente raatvernieuwing gewaarborgd.

Ongeveer 3.200 jaar v. Chr. waren bijen in het hiërogliefenschrift het symbool van de farao’s, zij versierden ook het zegel van de koningin Hatschepsut.

Om rendement te halen uit een zo "volle bijenstal" werden volken op schepen geplaatst. Beginnend in het zuiden van de Nijl konden de imkers als dus stroomafwaarts varend optimaal van de voorjaarsbloei gebruik maken. In de zomer moeten zij dan in Alexandria met volle honingkamers zijn geariveerd. Doordat bijen bij daglicht reeds gaan foerageren. kan er wel alleen maar 's nachts gevaren worden. ('n Paar jaar geleden heeft een duitser dat op de Rhone (Fr.) nog eens dunnetjes over gedaan; wel stroom opwaarts!!!! ) Deze manier van imkeren (keramische buizen) is overgewaaid naar Afrika en Azië en Europa. Van Aristoteles en Vergilius weten we dat de Grieken en Romeinen "Buizen" gebruikten met wel 26 raten. Een eenvoudige rekensom dat de bijenwoning korter was dan de Egyptische , maar hij was wel 7 cm meer in diameter. Er werd 3 maal per jaar geoogst. In mei werd 4/5 deel van de voorjaarshoning uitgesneden. In juni nam men 9/10 van de Griekse zomerhoning; meestal thijn. En in oktober werd 3/4 van de laatste honing weggenomen, meestal dus heide, klimop en tamarisk. Het resterende deel mochten de bijen houden om de winter door te komen. In dat soort klimaten meestal geen probleem.


Een van de ontdekkingen die zij gedaan hebben had volgende uitkomst:

Een keramische pot ongeveer 50 cm hoog met een diameter van ± 40 cm, iets taps naar onder toelopend , gelijk aan een grote bloempot. Op de openruimte werden latten gelegd, hart-op-hart precies 35 mm uit elkaar. Het geheel afgedekt met een laag bladeren en een steen. Bijen bouwden de raten nauwkeurig aan de laten vast, maar niet aan de zijkanten aan het keramiek. Zo konden ze dus latje voor latje uit een bijenvolk halen en de aanwezige honing eruit snijden. Een voorloper van de moderne bijenwoning. En nog steeds in een iets andere vorm in gebruik in vele landen in Afrika (vb: Kenia topbar hive).


Het is in ieder geval duidelijk dat de imkers de strokorven reeds zeer lang bekleden met leem. Misschien al zo lang als men lemen huizen maakt. Dit muntje met daarop een strokorf voor bijen komt uit de tijd van Lodewijk XV (1710-1774). Ook deze strokorf is bekleed met leem.

In onze streken (even globaal noort/west europa) werden nooit keramische buisvormige bijenwoningen gebruikt. Een alternatief hiervoor en voor de bijenklossen was een strokorf, die bovendien veel lichter in gewicht was. Wanneer de strokorf is "uitgevonden" is onbekend, maar reeds in 1300 komen ze voor. En in Nederland nog volop in gebruik tot de tweede wereld oorlog. Sommige imkers hebben uit nostalgische reden een volk in een strokorf op hun bijenstal. Op folkloristische markten zitten nog wel een oude mannetjes (inclusief rode zakdoek met luciferdoosje en platte pet) strokorfen te vlechten. Boven in de strokorf zitten een aantal spiezen waaraan de bijen de raten bouwen. Men noemt dit VASTE bouw.

Bij de oogst worden eerst de bijen uit de korf gejaagd waarna de genoemde spiezen van buitenaf worden verwijderd. Pas daarna kunnen / moeten de raten worden uitgesneden.


In 1851 ontwikkelt de Amerikaan Langstroth een kast met gemakkelijk uitneembare ramen. Het belang van deze ontwikkeling kan nauwelijks worden overschat want hiermee werden allerei nieuwe ingrepen in het bijenvolk mogelijk, en bleef het bijenvolk onder deze ingrepen veel rustiger dan voorheen. Hierdoor kan er bijvoorbeeld honing worden geoogst zonder dat het bijenvolk daarvoor hoeft te worden afgebroken. We noemen dit LOSSE bouw.

De Duitse timmerman Mehring ontwikkelde in 1857 het kunstraat. Dit zijn platen van zuivere bijenwas, voorzien van de "voordruk" van de bijencellen. Door de kunstraat met dunne ijzerdraadjes vast te zetten (in te smelten) zijn ze ook veel steviger, waardoor er bijvoorbeeld gemakkelijk de honing uitgeslingerd kan worden zonder dat ze kapot gaan.

In 1865 vertoonde Hruschka voor het eerst de door hem ontwikkelde honingslinger op een algemene vergadering van Duitse imkers te Brünn.