Keyskast

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Illustratie uit: John Keys. The antient bee-masters fare-well. 1796.

De door John Keys[1] ontwikkelde Keyskorven en Keyskasten zijn de eerste met meerdere korf- of kastdelen waardoor het volume kan worden aangepast[2]. Voor die tijd bestonden de korven uit één geheel waardoor het oogsten van de honing altijd gepaard ging met het doden van het bijenvolk[3]. De Keyskast werd later door Edward Bevan met enige kleine aanpassingen verder ontwikkeld tot de Bevankast.


Keys werkte met zowel korven als kasten. De kasten lijken daarbij zoveel op de korven dat de kast kan worden gezien als een houten versie op de korf. Keys had dan ook een voorkeur voor de korven. Hij meende dat het stro van de korven een betere isolerende werking had dan het hout van de kasten.


De korven bestonden uit drie hoepels met een binnenmaat (diameter) van ruim 30 cm en een hoogte van bijna 23 cm. De kasten bestonden eveneens uit drie losse bakken met elk een lengte en een breedte van ruim 30 cm en een hoogte van ruim 25[4] centimeter. De kasten werden gemaakt van hout met een dikte van circa 2,5 centimeter.

Op elke hoepel of bak was een soort lattenrooster aangebracht. Aan dit lattenrooster moesten de bijen de raten bouwen. Dit rooster bestond uit 6 latten, ongeveer 1,3 cm dik, de buitenste twee latten ongeveer 2,2 cm breed, de overige latten ongeveer 2,8 cm breed. Deze latten werden door twee dwarslatten op een afstand van ongeveer 1,3 cm van elkaar gehouden. In plaats van dit lattenrooster kon je ook gebruik maken van een plank uit één stuk waarin dit lattenpatroon was uitgezaagd. Bij gebruik van het lattenrooster diende de opening tussen twee hoepels te worden afgedicht met koemest of iets dergelijks, bij gebruik van de planken had je die opening niet.


Uit de maten van het lattenpatroon, oftewel het nog niet toepassen van de later ontdekte juiste raatafstand, kan worden opgemaakt dat de raat aan deze latten in warbouw werd gebouwd.


Het totaal van een korf werd afgesloten met een deksel, eveneens van stro. Eventueel daaroverheen nog een extra aardewerk deksel. Ieder van de hoepels had een eigen ingang in de wand aan de onderkant. Het geheel stond op een dichte bodem (zonder ingang).


Bij kasten werd het bovenste element afgesloten door een deksel (vastgeschroefd). Iedere losse houten bak bevatte aan de onderkant een vliegopening, ruim 10 cm lang en ruim 1,5 cm hoog, dat kon worden afgesloten door een luikje. Verder bevatte iedere bak aan een van de zijkanten een glazen venster over de volle breedte van de kast en ongeveer 15 cm hoog. Dit venster kon met een luikje worden afgesloten. Het geheel stond, net als de korf, op een losse bodem, die aan alle zijden een stukje onder de kast uitstak.


De manier van bedrijfsvoeren was gelijk aan die van Warré, die van veel latere datum is: de volle bak of hoepel bovenop werd weggenomen en aan de onderkant werd een lege bak of hoepel toegevoegd.


Voor het afnemen van de honing werd een speciaal hulpmiddel gebruikt dat ook door de latere Bevan nog werd gebruikt, de zogenaamde divider. De divider bestond uit twee metalen platen, bij voorkeur van koper. Deze twee metalen platen werden tussen twee hoepels of bakken gedrukt. Het bovenste bak of hoepel kon dan worden weggenomen (staande op de bovenste van de twee metalen platen), zonder dat de kast echt geopend hoefde te worden. Op enige afstand van de rest van het volk opende men dan die bak of hoepel, waarop de bijen terugvlogen naar de rest van het volk en men de honing kon oogsten.


Voetnoten

  1. John Keys. The antient bee-masters fare-well. 1796.
  2. Oftewel de eerste deelbare kast. Overigens, in sommige landen (bijvoorbeeld Frankrijk) wordt een kast alleen als deelbaar gezien als de broedkamer uit meerdere delen kan bestaan. Voorbeelden daarvan zijn de Warré kast en de spaarkast), maar dus niet de Dadantkast die altijd slechts één (grote) broedkamer heeft).
  3. Gene Kretsky. The quest for the perfect bee-hive. 2010, blz. 46.
  4. Waarschijnlijk is deze 25 cm een typefout in het boek: Keys verklaart niet waarom de kastelementen 2,5 cm hoger zijn dan de hoepels van de korf, en bovendien vermeldt ook Bevan in hoofdstuk 7 (bee-boxes) van zijn boek "The honey bee; its natural history, physiology, and management. (Amerikaanse uitgave van 1943)" dat de bakken van de Keys kast bijna 23 cm hoog zijn.