Zwermneiging

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Het op gang komen van de zwermneiging (zwermdrift, zwermstemming) wordt door een complex van factoren veroorzaakt die we (slechts) voor een deel doorgronden. Van de volgende omstandigheden weten we inmiddels wel dat ze tot zwermen kunnen leiden:

  • Een gebrek aan koninginnenstof
    • dit kan duiden op een gebrek bij de koningin (en ook oudere koninginnen produceren steeds minder koninginnenstof), maar het kan ook zijn dat het volk inmiddels gewoon te groot is en de koninginnenstofcapaciteit van de koningin te boven gaat.
  • Ruimtegebrek
    • als er niet meer bijen bij kunnen dan moet er (voor een deel) elders ruimte worden gezocht. Op grond van onderzoek kan worden geconcludeerd dat bij een bijenvolk in een normale Nederlandse spaarkast met 2 broedkamers en een honingkamer het zwermen niet zo snel wegens ruimtegebrek op gang zal komen[1][2].
      • Pas op, soms is er bij een volk op sterkte ineens ruimtegebrek vanwege een periode slecht weer: in zo'n periode lopen er immers per dag nog steeds tot maximaal 2000 nieuwe bijen uit, maar omdat er niet gevlogen wordt is er veel minder sterfte. Het is dan zaak om op de eerste zonnige dag direct te controleren op moerdoppen.
  • De aanwezigheid van veel jonge bijen
    • elke jonge bij kan twee larven verzorgen, onder gunstige (stuifmeel) omstandigheden zelfs 3. Een volk kan explosief groeien afhankelijk van het aantal jonge bijen. Uiteindelijk is de maximale eileg de remmende factor. Gevolg: op een bepaald punt kan het volk meer larfjes aan dan waarin middels de maximale eileg wordt voorzien. De jonge bijen houden aldus reserve over om het zwermen mogelijk te maken.


Voetnoten

  1. Mari van Iersel. Zwermen(3), Factoren die tot zwermen leiden. Bijenhouden, maart,2007
  2. Als de imker maar tijdig ruimte geeft