Tickner Edwardes-kast

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Aanzicht en afmetingen van de kast
In het boek "stapelkast-systemen" stelt J.W. Schotman dat de kast slechts een voordeel heeft en wel door de combinatie dat de ramen in warmbouw staan èn dat men door het glasvenster het achterste (bouw)raam kan observeren: hierdoor wordt men tijdig ingelicht over zwermplannen en over de noodzaak, zolderruimte te geven. Als reis- of stapelkast is deze kast echter ongeschikt. In diverse artikelen in het maandblad van de VBBN was Schotman veel positiever

Deze kast is ontwikkeld door Tickner Edwardes, een beschrijving van deze kast staat in zijn boek "Beekeeping for All". De onderstaande omschrijving is echter gebaseerd op enkele artikelen van J.W.Schotman in het VBBN-maandblad: [1][2]


Omschrijving

De Tickner Edwardes-kast is een naar achter langwerpige kast, bestaande uit een vlakke bodem met afhellend vliegplank, op vier stevige pooten. Daarop een afneembare dubbelwandige rand, d.w.z. voorwand en zijwanden vormen vijf centimeter dikke gesloten doozen, de zijwanden zijn aan de binnenzijde iets lager, waardoor er hangruimte komt voor de oortjes van de maximaal 12 in warmbouw hangende (simplex)ramen. Het achterste raam is een gaasraam, des winters een glasraam.

Zodra men de opzetrand achter even oplicht, en de haakjes losmaakt, kan men de achterwand naar beneden klapen om bijvoorbeeld een zwerm naar binnen te laten lopen.

Het vlieggat is over de volle breedte van de binnenruimte. Tegen den voorwand hangt een verticaal plankje met in de hoogte verplaatsbare luifel waarin aan de onderzijde een kleiner vlieggat, eventueel met metaalschuiven, is aangebracht. Dit plankje hangt een centimeter boven de vliegplank en is dan buiten dienst, in gebruik zakt het tot op de vliegplank en verkleint het daarmee de invliegopening. De kast heeft nog een opzetrand, en een ruim en fraai dak. Op de broedkamer kan men met gemak twee honingzolders plaatsen of twee sectiebakken.

Het dak was oorspronkelijk van hout, echter men kwam er al snel achter dat dat niet ideaal was en spoedig werden er materialen toegepast als dakleer, zink of eternietplaat.

Deze kast heeft (zo stelt Schotman) vele voordeelen. Ze is koel in den zomer, warm in den winter, ze is rustig. Het broednest laat zich flexibel uitbreiden. Bij de behandeling is er onmiddellijk manipulatieruimte, omdat men geen raam buiten de kast behoeft te hangen en geen bijen drukt: men schuift het gaas- of glasraam wat naar achter en schuift de ramen achterwaarts wat uit elkaar. De bijen werken er voortreffelijk in. Door de bovenrand iets te lichten aan de achterzijde, kan men de achterklep neerslaan en nu door gaasraam of glasraam nazien, of de bijen al op de laatste raat werken. Staat de honingzolder op, dan kan men zonder stoornis de broedkamer van achter af behandelen.

In het het 'Handboek der moderne bijenteelt' van Johan W. Schotman staan ook nog enkele tekeningen van de Tickner Edwardes-kast.


Voorkomen en periode

Niet precies bekend, omstreeks 1920 - 1935.


Voetnoten

  1. J.W.Schotman. "Een jaar imkeren". Maandschrift voor Bijenteelt, januari 1934
  2. J.W.Schotman. "BRIEVEN UIT DEN HONIGH-HOF III". Maandschrift voor Bijenteelt, mei 1934


Navigatie