Bijenwas
Bijenwas wordt door bijen gemaakt om er de de raat mee te bouwen waar ze de honing, het broed of het stuifmeel in opslaan. Het is een vettige, stevige substantie met een vrij hoog molecuulgewicht.
Onze honingbijen zweten deze was uit klieren in het achterlijf. Bij het produceren van - en het bouwen met - was eten de bijen veel honing. De vertering en verbranding hiervan levert een hoge lichaams- en omgevingstemperatuur. Dit is nodig om de was vloeibaar te houden. De was druipt namelijk als een gordijntje uit de spleetvormige klieropening en wordt hard aan de lucht. De bijen nemen deze flinters in hun pootjes en kauwen die tot de juiste vorm om er raat van te bouwen. Nieuwe raat is wit. Later wordt deze geel, en zelfs bruin als er broed in gezeten heeft. Bij koud weer is het veel moeilijker voor de bijen om was te produceren.
De smelttemperatuur van bijenwas is 60-65 graden Celcius. Omdat bijenwas een natuurproduct is, en een mengsel van vele verschillende stoffen, is dit een smelttraject, geen smeltpunt. Al vanaf 40 graden Celcius is bijenwas zacht en kneedbaar.
In het kader van hygiëne in een bijenvolk laten bijenhouders hun volken tegenwoordig jaarlijks veel nieuwe raat produceren. Ramen met donkerbruine oude raat worden vervangen door nieuwe lege ramen (of ramen met alleen kunstraat).
Het produceren van nieuwe was kost honing, maar de volken zouden zo minder vatbaar zijn voor ziekten.
Raat is eetbaar, maar niet verteerbaar. Bij het eten van raathoning krijgt men echter maar een zeer kleine hoeveelheid binnen, ongeveer 3% van het honinggewicht. Ook kan men de was tot een klompje kauwen en uitspugen. Het eten van onverteerbare vulstoffen is echter goed voor de spijs-vertering. Eet men honing in oudere raat, of raat die van kunstraat uitgebouwd is, dan is dat veel minder smakelijk.